Promotie Monique Alblas – Gaan we meer eten door lekker eten op tv?

Gepubliceerd op 20 mei 2021 – Televisiekijken speelt een belangrijke rol bij de ontwikkeling van overgewicht en obesitas. Komt dit door al dat lekkere, maar vaak ongezonde, eten dat we in reclameblokken en kookprogramma’s zien? Monique Alblas onderzocht het verband tussen dergelijke eet-cues en ongezond eetgedrag, maar vindt geen overtuigend bewijs dat ze tot overconsumptie leiden. ‘We moeten daarom verder kijken dan eet-cues als we de impact van televisiekijken op overgewicht willen aanpakken.’ Dinsdag 25 mei promoveert ze aan de Universiteit van Amsterdam. 

Mediagebruik, met name televisiekijken, blijkt een belangrijke rol te spelen bij de ontwikkeling van overgewicht en obesitas. Een vaak genoemde verklaring is dat men tijdens het televisiekijken regelmatig wordt blootgesteld aan lekker, maar vaak ongezond eten. Deze veelvuldige blootstelling aan eet-cues zou aanzetten tot eten, zelfs wanneer je helemaal geen trek hebt. Maar is dit echt zo?

Communicatiewetenschapper Monique Alblas onderzocht de veronderstelde relatie tussen eet-cues en ongezond eetgedrag, maar vindt geen bewijs voor een eenduidig verband. ‘Er is wel enig bewijs gevonden dat mensen psychologisch reageren op eet-cues op televisie, maar niet dat dit ook tot toegenomen voedselconsumptie leidt.’ Om de schadelijke invloed van televisiekijken op overgewicht te beperken, zullen we onze blik daarom breder moeten werpen, stelt Alblas.

Eet-cues leiden niet direct tot psychologische en fysiologische reacties

Door analyse van bestaande studies ging Alblas eerst op zoek naar psychologische en fysiologische reacties die kunnen verklaren waarom eet-cues tot ongezond eetgedrag kunnen leiden. Omdat er nog weinig onderzoek is gedaan naar reacties bij specifiek eet-cues op televisie, keek ze ook naar andere visuele eet-cues, zoals woorden en plaatjes van voedsel. Ze vindt een verband tussen eet-cues en een verhoogde zelfgerapporteerde eetlust, maar niet met andere psychologische of fysiologische reacties, zoals emoties en stemmingen of speekselvorming en hartslagfrequentie.

Zelfgerapporteerde verhoogde eetlust zou dus een proces kunnen zijn dat verklaart waarom eet-cues aanzetten tot voedselconsumptie. In haar aanvullende empirische onderzoek, waarin Alblas specifiek kijkt naar eet-cues op televisie, vindt zij hier echter weinig bewijs voor. Ze ging daarom ook op zoek naar de rol van individuele factoren en de manier waarop eten in beeld komt.

Onsuccesvolle lijners reageren sterker op eet-cues

Om individuele factoren in kaart te brengen, onderzocht Alblas of zogenaamde onsuccesvolle lijners (mensen die chronisch diëten maar weinig zelfregulatie ervaren) vatbaarder zijn voor lekkere eet-cues in televisieprogramma’s dan succesvolle lijners (mensen die chronisch diëten maar veel zelfregulatie ervaren) en niet-lijners. Met experimenteel en eye-tracking onderzoek vindt ze dat onsuccesvolle lijners inderdaad verhoogde psychologische reacties vertonen op lekkere eet-cues: zij richten hun aandacht bijvoorbeeld sneller op eet-cues dan succesvolle lijners.

‘Deze resultaten suggereren dat individuele verschillen een rol spelen in de psychologische reacties op het zien van lekker eten’, stelt Alblas. Echter vindt Alblas geen bewijs dat de verhoogde psychologische reacties van onsuccesvolle lijners ook tot ongezond eetgedrag leiden. ‘Hoewel de eet-cues sneller de aandacht trekken van onsuccesvolle lijners, voorspelt dit dus geen verhoogde inname van (ongezonde) voedselproducten.’

Kookprogramma’s leiden tot meer reacties dan reclames

Daarnaast bekeek Alblas verschillende typen televisie-inhoud. Ze vindt hierbij sterkere psychologische reacties op eet-cues in kookprogramma’s dan in reclames. ‘De reacties op blootstelling aan lekker eten op televisie worden dus waarschijnlijk medebepaald door de manier waarop deze cues worden gepresenteerd’, stelt Alblas. ‘Kookprogramma’s hebben bijvoorbeeld als voornaamste doel hun kijkers te vermaken en/of te informeren, terwijl reclames een product promoten. De blootstelling aan eet-cues is ook langer in een kookprogramma dan in een reclame. Deze factoren beïnvloeden waarschijnlijk de mate waarin eet-cues op televisie tot reacties leiden.’

Met je bord op schoot voor de televisie 

Tot slot voerde Alblas een dagboekstudie uit, waarin zij relaties tussen televisiekijken en eetgedrag buiten een laboratoriumsetting onderzocht. Hieruit concludeert ze dat de relatie tussen televisiekijken en eetgedrag waarschijnlijk beter wordt verklaard door invloeden die gerelateerd zijn aan de activiteit van het televisiekijken in het algemeen, dan door blootstelling aan lekkere eet-cues in televisie-inhoud. ‘Er is ook in deze dagboekstudie geen bewijs gevonden voor een verband tussen het kijken naar eet-gerelateerde televisieprogramma’s en eetgedrag. Wel blijkt dat de meerderheid van de Nederlandse volwassenen regelmatig eten consumeert voor de televisie, ongeacht leeftijd, geslacht, en opleidingsniveau. En wanneer er voor de televisie wordt gegeten, wordt er meer tijd gespendeerd aan eten dan wanneer er niet voor de televisie wordt gegeten.’

Geen overtuigend bewijs voor directe invloed eet-cues

Alblas concludeert dat er geen overtuigend bewijs is voor de directe invloed van blootstelling aan eet-cues op televisie op ons eetgedrag. ‘Het zou interessant zijn om vervolgonderzoek te richten op indirecte effecten van eet-cues: verandert de continue blootstelling aan overwegend ongezond eten in de media op de langere termijn onze normperceptie van hoe een gemiddeld eetpatroon eruit hoort te zien, en beïnvloedt dat vervolgens wat en hoeveel wij zelf op tafel zetten?’ Alblas raadt bovendien aan om verder te kijken dan de invloed van deze eet-cues bij het terugdringen van overgewicht door televisiekijken, bijvoorbeeld door het onderzoeken van overconsumptie als gevolg van afleiding of gewoonte tijdens het televisiekijken.

Promotiedetails

Monique Alblas, ‘Consuming media, consuming food? Reactivity to palatable food cues in television content’, Promotor: prof. dr. S. J. H. M. van den Putte, Copromotores: dr. S. Mollen en prof. dr. M. L. Fransen.

Tijd en locatie

Dinsdag 25 mei, 12 uur, Agnietenkapel, Universiteit van Amsterdam